Dorpscanon van Achlum


Dorpscanon van Achlum


De Nederlandsche Tramweg Maatschappij (NTM) was tussen 1880 en 1956 verantwoordelijk voor het aanleggen, exploiteren en onderhouden van de tramlijnen die in Friesland hebben gelegen.De eerste stoomtram reed op 11 januari 1882 tussen Sneek en Bolsward. Daarna volgden veel nieuwe tramlijnen door de hele provincie en op 1 september 1902 reed de eerste tram door Achlum als onderdeel van de verbinding Franeker-Arum. In Franeker kon men overstappen op de tram naar Leeuwarden, in Arum naar Bolsward en Harlingen.De tramlijnen waren zowel voor het vervoer van passagiers, als van goederen.


Ananleg trambaan Arum Franeker
Op 10 mei 1899 verleent de gemeenteraad vergunning voor de aanleg van de trambaan en kan met de aankoop van de grond worden begonnen. Met  een drietal landgebruikers lukt het niet een koopovereenkomst “in der minne” te sluiten en daarom wordt in juni 1901 besloten tot onteigening van de benodigde gronden over te gaan.Op 29 mei 1902 meldt de krant dat de brug over de dorpsvaart in Achlum nagenoeg voltooid is. Deze vervangt de oude bouwvallige brug en is zowel voor het gewone verkeer als voor de tram bestemd. De doorvaartbreedte is vergroot zodat ook het scheepvaartverkeer beter af is.  Op 27 juni zijn de wissels op het emplacement Arum gereed en is men bezig met het leggen van de bielzen in de richting Achlum.Op 1 september 1902 wordt de tramlijn Franeker-Arum zonder feestelijkheden voor “het publiek verkeer” geopend.

DienstregelingLeeuwarden Franeker Arum De tram reed op werkdagen (inclusief zaterdag) 7 keer in beide richtingen en op vrijdagmorgen vroeg nog een keer extra richting Leeuwarden in verband met de vrijdagmarkt (vee- en warenmarkt). Op zondag waren er drie tramritten in beide richtingen. Op de dagen van belangrijke kaatswedstrijden in Franeker, Leeuwarden en Arum reed de tram extra ritten, zo ook tijdens andere bijzondere evenementen, zoals de kermis in Leeuwarden, de Landbouwtentoonstelling in Franeker en het bezoek van H.M. de koningin aan Bolsward, Leeuwarden en Harlingen in september 1905.


Tramstation Achlum
Het tramstation aan het Jonkerschap was niet alleen in gebruik voor de verkoop van kaartjes/abonnementen, maar ook als koffiehuis en als café voor feesten en partijen met name voor de kerkse Achlumers, want die werden geacht niet in het dorpscafé aan de Dorpsstraat te komen. Verder gebruikten de notarissen uit de omgeving het tramstation/café voor het ter inzage leggen van kaarten en voorwaarden van te verkopen of te verhuren gebouwen en landerijen. Ook vonden er veilingen en verkopingen plaats.
ongelukkenOp 18 november 1933 meldt het Leeuwarder Nieuwsblad:“Vreeselijk ongeluk met de tramScholier beide beenen afgeredenFraneker, 18 nov. Op het emplacement van het tramstation alhier is vanmiddag ruim twaalf uur een ernstig ongeluk gebeurd, waarbij den twaalfjarigen Jan Bogers uit Achlum de beide beenen zijn afgereden. Hij is na voorloopig te zijn verbonden per auto onmiddellijk naar het Diaconessenhuis in Leeuwarden vervoerd.De jongen is een leerling van de chr. Mulo-school te Franeker. Hij kwam met zijn boekentasch onder de arm uit school en wilde, terwijl de tram, die uit Leeuwarden kwam en nog rangeeren moest, nog eenigszins in beweging was, naar binnen springen. Deze tram is een goederentram, die een personenwagen meevoert, en die van Leeuwarden, via Franeker en Arum naar Bolsward rijdt. De jongen schijnt van de treeplank te zijn gegleden en kwam met zijn beenen onder de wielen van de eerstvolgende goederenwagen terecht. Waarschijnlijk zijn beide beenen verloren, één been werd finaal afgereden. Aan het station is de knaap, een zoontje van ds. Bogers te Achlum, door de doktoren D. Oosterbaan en Chr. van Saarloos voorloopig verbonden en daarna in hoogst zorgwekkende toestand per auto onmiddellijk naar het Diaconessenhuis te Leeuwarden vervoerd.Naar ons wordt meegedeeld treft het personeel der tram geen schuld. Conducteurs waren de heeren R. Algra en K. Reeder van Leeuwarden, machinist was de heer S. Hiemstra van Leeuwarden.”
Het Nieuwsblad van het Noorden meldt op 1 april 1903:“OngelukkenMen meldt uit Franeker d.d. 30 Maart:Terwijl de werkman L. v.d. M., van Welsrijp, zich hedenmorgen te paard bevond tussen Hitzum en Achlum, schrok het paard, v.d. M. viel er af en ontving van het dier een zoodanigen slag, dat hij zoo goed als onmiddellijk overleed. De juist aankomende tram Arum-Franeker nam het lijk naar hier mede, waar door de autoriteiten de noodige formaliteiten zijn verricht.”
Opheffing tramlijnOp 13 september 1939, 37 jaar na de opening van de tramlijn, heeft de tramlijn tussen Franeker en Arum het pleit om het bestaan verloren. De lijn is niet meer rendabel, er is te veel concurrentie van autobussen. De trambaan wordt op- en afgebroken nadat hiervoor toestemming is verleend door de Minister van Waterstaat en de provincie. Autobussen  nemen het vervoer van de passagiers over en vrachtauto’s het vervoer van de goederen.

Zichtbare overblijfselen trambaanDe route van de oude trambaan Franeker-Arum is op sommige plaatsen nog te herkennen in het landschap o.a. daar waar nog restanten van  brughoofden aanwezig zijn. Het best zichtbaar is de trambaan op de plaats van het Hitzumer Binnenpad, een dijkje in het landschap, nu in gebruik als vrijliggend fietspad tussen Hitzum en Franeker. 



In 1862 werd in Achlum aan de Voorstraat (nu Dorpsstraat) een dorpscafé gebouwd. Het kapitale dorpscafé verrijkte het dorpsaanzien destijds behoorlijk. Het café heeft in de loop der tijden verschillende namen gehad zoals Café Fortuin, Café de Kromme Weg en Het Wapen van Franekeradeel.Verschillende uitbaters hebben het café gerund: Sije en Anna Gerlofsma, familie Wietse Groenewoud, Jappie en Klaske Groenewoud, familie De Jager, Bertha Smids en Harm de Vries (jaren 80), Tineke de Jong en Johannes van Dijk (1e klas kaatser) en Jacobus en Hieke Scheffer (jaren 90) 
De dorpsverenigingen hielden hun activiteiten in het café, maar de kerkelijke verenigingen gebruikten daarvoor de consistorie van de Gereformeerde Gemeente (die kerk is verkocht in maart 2002 ) en het verenigingsgebouw “Op ’e Hichte”, van de Hervormde kerk.  

In 1999 werd het café verkocht. Een drietal Achlummers  (Tjerk Postma, Oep van der Tol en Jan Oosterhaven) maakten een plan voor een gebouw in eigen beheer op Het Vierkant (het kaatsveld van Achlum), waarin alle verenigingsactiviteiten plaats konden vinden. Tijdens de laatste vergadering in het café, waar dit plan werd gepresenteerd en besproken, nodigde Dorpsbelang tevens een voorlichter van Stichting Dorpshuizen Friesland uit. De voorkeur werd gegeven aan het bouwen van een nieuw multi-functioneel centrum, gerund door vrijwilligers en onder de vlag van Stichting Dorpshuis Achlum.   
Voor het zover was, zaten veel verenigingen echter zonder locatie. De kerkelijke verenigingen konden nog hun eigen gebouwen gebruiken, de biljartvereniging verhuisde naar Cees Bosch op de Hitzumerweg 7, die zijn privé biljartkamer ter beschikking stelde en de kaartclub vond tijdelijk een plek in de huiskamer van Niek en Thea Zuurbier op De Wiske 2. (voormalig boer en café-eigenaren Café Greate Pier Kimswerd 1983-1993)  Op  dat moment verbouwden zij hun boerderij tot twee vakantieappartementen. Vanaf 2000 tot de opening van het Dorpshuis in 2004 kon men in ’t Nije Bûthús op vrijdag en zaterdagavond terecht voor een hapje en een drankje. Zo kon het verenigingsleven van Achlum, zij het, op verschillende plaatsen, gelukkig blijven bestaan.      
Ondertussen was een bouwcommissie en het bestuur van Stichting Dorpshuis Achlum opgericht, onder leiding van Jan Oosterhaven, werd gekeken naar de beste locatie, subsidie aangevraagd, een bouwvergunning geregeld en kwam er geld beschikbaar van de gemeente. Veel acties, zelfwerkzaamheden en een grote ploeg vrijwilligers zorgden voor een kosten besparing van €150.000,-  De bouw verliep voorspoedig. In maart 2003 ging de eerste paal de grond in en op 3 april 2004 vond de opening van Dorpshuis De Singel plaats, gelegen aan de Achlumer Singel, die aan de bestaande gymzaal van het dorp aangebouwd was. Met een café/bargedeelte, een centrale keuken, een tweetal vergaderzalen en sinds 2014 een jeugdhonk.  
Alle dorpsverenigingen maken gebruik van het Dorpshuis. Het cafégedeelte is iedere vrijdag en zaterdag geopend vanaf ongeveer vijf uur. Door de weeks is het open voor de verenigingen die hun wekelijkse morgen/middag/avond met hun leden houden. Het tevens opgerichte Activiteiten Comité Achlum (A.C.A.)  organiseert er activiteiten voor jong en oud. Het dorpshuis draait met vele vrijwilligers, er is een schoonmaakploeg, een rouw- en trouwploeg (voor catering bij begrafenissen en feesten) en een barploeg, waarbij men om de acht weken een week(end) dorpshuisdienst heeft. Gelukkig verloopt alles omtrent De Singel al jaren voorspoedig. Van Café Fortuin in 1862, naar De Kromme Weg, naar het Wapen van Franekeradeel, naar Dorpshuis De Singel. Gelegen aan de rand van het dorp, aan een kromme weg en met aan de gevel de vlag met het Wapen van Achlum. Met al haar enthousiaste vrijwilligers en bezoekers, verrijkt het kapitale Dorpshuis anno 2018 nog altijd behoorlijk het dorpsaanzien! 



12 juli 1968 ‘s Nachts gaat de telefoon. Ik ga naar beneden: wie belt er nu ’s nachts? Buurman Douwe! "Brand!! Brand"!! roept hij door de telefoon. "Brand?" vraag ik. "Waar? Bij mij?""Nee! Hier bij ons"!!Mijn man Niek staat in één sprong naast me. "Verdorie zijn we drie dagen van tevoren voor niks aan het "headollen" geweest…’’ We gaan er met de auto heen, Niek in de overal en ik…? Nog in de pyama! Als we buiten zijn, is het of het klaarlichte dag is: de halve naad van het dak van de kop halsrompboerderij , 200 meter verderop, slaan de vlammen al uit Ik zie mijn buurvrouw met de kinderwagen, met Froukje en Sjouke naast haar lopend. Midden in het land staat Jantsje met het reiswiegje met Peter erin en Sijke staat net achter het hek met een koffer of tas.  Maar waar is Douwe zelf??We zetten de auto bij de transformater neer en rennen naar de boerderij."Douwe!!!! Douwe"!!!En ja hoor, opeens zien we hem uit het gangetje komen, terwijl het vuur al door de zolder om hem heen valt .Gelukkig! Ze zijn er allemaal!"Wat deed je daar nog, man"? vragen we aan Douwe.Ik bel de de brandweer en Wytse en Hessel mijn broers.Ik breng Ida en de kinderen bij ons op bed. Opeens zegt Ida: "Mijn gebit!... Dat ligt nog onder mijn hoofdkussen".Dus ik weer op de fiets naar de boerderij. Gelukkig, het voorhuis brandt nog niet. Maar hoe komen we daar in? Douwe vindt een schop en zo kunnen de mannen het slaapkamerraam omhoog schuiven en kan er iemand in.  "Wat moeten we nog meer hebben"? vraagt Douwe."‘Luiers! Want die heb ik niet genoeg voor twee baby’s, en kleren voor Ida en een pak voor jou en als je er nog bij kunt een ledikantje, want dan kan ik iedereen herbergen", zeg ik. Gelukkig zijn Wytse en Hessel er dan ook al, dus ik neem een droogrek met luiers, dat toevallig aan een deur hangt, mee en het gebit en de rest wordt ook geregeld. En nog steeds is de brandweer er niet. Achteraf blijkt dat die naar de boerderij van Tanja reden, nu die van de familie Schuurmans, en daar reden ze zich vast. Maar gelukkig brandt de nieuwe Zuid-Hollandse stal, die dwars op de stal staat, nog niet. "Dan steken we eerst een sigaret op", zegt Niek, "want we hebben altijd gezegd: Blijf kalm, neem een Dushkind” Dat was de slogan van het merk sigaretten dat Douwe rookte, maar kalm blijf je dan toch niet. Gelukkig was de brandweer er toen wel en kon de nieuwe stal behouden worden. Maar het voorhuis ging toch ook in vlammen op, vooral de kamer brandde als een fakkel. Maar het gekke was… dat in de slaapkamers overal het vuur al door de zolder heen op de bedden drupte behalve in het kamertje van Sjouke, hun gehandicapt zoontje, daar was alles nog intact terwijl dat toch naast de kamer was. Heel wonderlijk! Want van de hele kamer en alles wat er in stond was niks meer over: geen stukje ijzer van de kachel, geen stukje servies, niks! Behalve een paar koperen prulletjes, die hadden het overleefd. De volgende dag lag Douwe op bed met vreselijk zere ogen. Dokter Bennema constateerde las-ogen,  door het kijken in het vuur. Maar met druppels en een zonnebril ging dat ook weer over. De oudste twee meisjes gingen de volgende dag te logeren naar Baflo, want dat was al in de planning vandaar de koffer die ze bij zich hadden. Alleen hadden ze geen schoenen mee en die werden daar dus direct gekocht, eigenlijk vonden ze het later jammer dat zij direct te logeren gingen want andere kinderen wisten meer van de brand dan zij. Ook de twee andere kinderen gingen naar familie, alleen Douwe en Ida met de baby bleven bij ons. En toen kwam de politie en moesten we om de beurt voor het verhoor bij ons in de voorkamer vertellen hoe of het gegaan was. Alles werd op geschreven om te zien of het klopte en of het geen brandstichting was Nee, dat was het zeker niet! Dagen tevoren had Douwe de "hearoeder" gebeld. Dat is de man die voor de brandverzekering komt kijken of je hooi niet te warm is. HIj steekt dan met een lange speer met een thermometer erin in de hooiberg en kan dan zien of je moet "dollen" of niet. En ja hoor, er moest gedold worden. Dus Douwe, Niek, buurman Feenstra, Hessel en Wytse, en zelfs pake Sjouke hielp nog mee in een jaegermolton borstrok, die ‘zo lekker zweet opnam’ volgens hem. Toen het gat groot genoeg was, kwamen er een paar hekken over met los stro erop, want anders koelde het te vlug af en kreeg je schimmel in je hooi. Dus tot zover was alles goedgeregeld. En dan toch nog dit!"Hoe merkten jullie het"? werd er gevraagd. "Nou, Ida werd wakker omdat de katten zo jankten, en toen zag ze dat het buiten zo vreemd licht was! Dus alarm! De kinderen eruit en weg wezen. Lopen!" En na de politie kwam de brandverzekering en moesten ze allemaal lijsten invullen om te zien of ze niet onderverzekerd waren en hierna werden er plannen gemaakt voor een noodwoning en voor een nieuw huis. De noodwoning kwam van Ida haar broer, die hem op een camping had gehad, maar die nu was opgeslagen op het timmerbedrijf van hun ouders. De noodwoning werd op de rand van het erf geplaatst en na drie weken konden zij daarin met het herenigde gezin. Ze hebben erin gewoond tot het nieuwe huis, dat door de firma Oosterhaven werd gebouwd, eind 1969 klaar was . En wij hebben nog jaren op 12 juli een taart gekregen als dank voor hun verblijf hier.   

In 1906 was Age Tanja, oud 50 jaar, lichamelijk niet langer geschikt voor het zware boerenwerk dat hij al zijn hele leven gedaan had en hij kon koster worden van de hervormde kerk in Achlum. Dat leek een mooie oplossing, helaas niet voor lang, want hij overleed in 1907. Zijn vrouw Jeltje mocht, ondanks dat ze een vrouw was, het kosterschap overnemen omdat ze twee sterke, gezonde zonen had, Theunis en Jan. Zo zou het kosterswerk er niet onder komen lijden.

Jan werkte al als knecht op de naastgelegen kloosterboerderij en deze baan kon er mooi bij. Geen van de inkomens uit die tijd waren een vetpot en het combineren van banen en het hier en daar wat bijbeunen was noodzakelijk om rond te komen. In 1913 is zoon Jan, toen 26 jaar oud, getrouwd met Antje, 23 jaar oud. Het echtpaar is bij Jeltje ingetrokken, in wat nu Op de Hichte heet.  In naam was Jeltje kosteres, maar het werk werd voornamelijk gedaan door de inwonende zoon en schoondochter.

In 1914 werd een dochter, Tine, geboren, in 1917 volgde Jeltje en zoon Age was in 1921 de hekkensluiter. De zusjes groeiden op in het kostershuis en groeiden langzaam maar zeker ook in het kosterschap. Het was een familiegebeuren waaraan iedereen zijn steentje bijdroeg. Zo werden zij langzaam maar zeker de derde generatie koster Tanja .

De school, waarvan zij het meestershuis bewoonden was rond 1910 verhuisd naar de Rehobothschool aan de Hitzumerweg. En die ruimte werd in de loop van de jaren steeds vaker gebruikt voor vergaderingen, de jaarfeesten van de jongelingen- en meisjesverenigingen, bruiloften, partijen, begrafenissen. Dat leverde naast het 'gewone' kosterswerk, het kerkelijke werk, extra werk op, wat een mooie bijverdienste was voor de kostersfamilie.

Naarmate hun ouders ouder werden, voerden Tine en Jeltje meer en meer de kosterstaken uit en alles wat er verder bij kwam kijken, uit. Daarnaast hadden ze zich ook bekwaamd als coupeuse. Ze naaiden, verstelden en repareerden kleding voor anderen en gaven handwerkles op de school. Ook waren ze jarenlang dienstbode bij de dominee en de meester van het dorp. Ze speelden ook een belangrijke rol in het verenigingsleven. Niet alleen op kerkelijk, maar ook op sociaal gebied ging het dorp hen ter harte. Veel oudere Achlumers, de generatie van vlak na de Tweede Wereldoorlog die in de jaren 50 kind waren, herinneren zich vooral nog de gratis limonade die de dames elk jaar schonken op het dorpsfeest. Dat was toen een enorme traktatie! 

Niemand deed ooit vergeefs een beroep op de familie Tanja. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kregen Belgische vluchtelingen een jarenlang gastvrij onthaal in de kosterswoning en in de bezettingstijd 1940-1945 vonden onderduikers een veilige plek bij de familie. Jarenlange contacten kwamen hier uit voort, tot zelfs op de dag van vandaag, met nazaten van de betrokken families.

In de periode tussen de beide wereldoorlogen groeiden de zusjes op tot aantrekkelijke jongevrouwen. Er zal hoogstwaarschijnlijk belangstelling geweest zijn van mannelijke zijde, maar het is bij geen van beiden tot een huwelijk gekomen. De dochters van koster Tanja zouden hun hele leven de gezusters Tanja blijven, twee intelligente, montere, ondernemende vrouwen met een groot hart, die een markante plaats in de Achlumer gemeenschap innamen.

 Moeder Antje had twee nichten die ook Antje heetten, waar ze nauw mee opgegroeid was. Een ervan trouwde met een boerenknecht en woonde in Pietersbierum. Na hun beider huwelijken was er nauwelijks contact meer, niemand had nog fietsen in die tijd. In de winter, met sterk ijs, lukte het wel eens om op de schaats bij elkaar te komen. Het was armoe troef bij nicht Antje in Pietersbierum: haar man leende geld om naar Amerika te gaan als melkknecht. Dat lukte, hij kreeg werk, verdiende goed en omstreeks 1920 had hij genoeg verdiend om zijn schuld af te lossen en zijn vrouw en kinderen over te laten komen. Van zijn boer kreeg hij een stukje land en een kalf en van lieverlee heeft hij daar zijn eigen melkveebedrijf opgebouwd.

Na de oorlog kreeg moeder van nicht Antje in Achlum te horen dat ze eens naar nicht Antje in Amerika moest schrijven, die zou dat zo op prijs stellen. Moeder Antje voelde hier niks voor, want iedereen die iemand in Amerika kende, schreef daarheen en kreeg pakjes terug en moeder wilde niet dat ze zouden denken dat het haar daar om te doen was. Maar nicht Antje hield vol en eindelijk zette moeder haar trots opzij en schreef een brief. Prompt kwam er een pakje terug uit Amerika met lappen stof voor drie jurken. Dat was toch wel een heel welkom pakje in deze krappe na-oorlogse tijd, waarin alles nog op de bon was. De drie jurken werden vakkundig genaaid door de gezusters, moeder en dochters lieten zich in hun prachtige bloemetjesjurken fotograferen. Deze foto ging naar Amerika en zo kwam er een regelmatige briefwisseling tussen de beide nichten op gang, met inderdaad vanuit Amerika regelmatig een pakje.

Jaren later kwam Tine op het Jonkerschap een echtpaar tegen in de leeftijd van haar ouders, waarvan je al van verre kon zien dat het Nederlandse Amerikanen waren. Dat bleken nicht Antje en haar man Frank. Ze kwamen even langs om nicht Antje te begroeten en zouden met de volgende bus weer uit Achlum vertrekken. Jammer genoeg waren heit en mem, Jan en Jeltje Tanja, niet thuis, Tine probeerde ze aan de praat te houden, want het zou toch wel zonde zijn als ze zouden vertrekken zonder heit en mem ontmoet te hebben, Ze haalde er zelfs de dominee bij, die Engels sprak, omdat Frank zijn memmetaal nauwelijks meer machtig was. Ze waren van plan om de volgende week terug te keren naar Amerika, want Frank kon niet tegen het klimaat in Nederland. Het leek erop dat hun bezoek, na meer dan dertig jaar afwezigheid uit hun vaderland, hen nogal tegengevallen was. Maar nadat vader en moeder Tanja thuisgekomen waren, werd het oprecht gezellig, zelfs Frank zijn Fries kwam weer bovendrijven en dat ze het plan om de eerstvolgende bus uit Achlum te nemen lieten varen en ook werd over de volgende week terugkeren naar Amerika niet meer gepraat. Hun ticket was nog zes weken geldig en al die zes weken logeerden ze in de gastvrije kosterswoning. En niemand heeft toen kunnen bevroeden wat voor gevolgen dit bezoek, dat bijna niet doorgegaan was, jaren later op hun verder leven zou hebben.

Na hun vertrek bleef er intensief contact tussen beide families en nicht Antje schreef eens of ze, als zij er niet meer zou zijn, ze wilden blijven schrijven aan Frank, die nooit terug zou schrijven, maar zo genoot van hun brieven. En zo gebeurde: moeder Antje en  en dochter Tine bleven Frank schrijven na het overlijden van zijn vrouw. Later hoorden ze langs een omweg dat Frank ook was overleden. Hiermee leek de relatie tussen Friesland en Amerika ten einde gekomen, aangezien er geen enkel contact met de kinderen van Frank en Antje was.

Totdat er in november 1960 een brief in het kostershuis bezorgd werd afkomstig van een notariskantoor in New York. Frank had in zijn testament de familie Tanja tot zijn erfgenamen gemaakt. De kinderen van Frank waren het er niet mee eens, er is zelfs een rechtszaak van gekomen, maar er was geen speld tussen te krijgen, het geld werd overgemaakt en ze waren zomaar opeens in zeer goeden doen. En dat was als een lot uit de loterij: het kosterswerk begon de familie zwaar te vallen, maar ophouden was niet mogelijk, want behalve het inkomen bood het hen ook onderdak. 

In 1963 konden ze met zijn vieren hun nieuwgebouwde bungalow aan de U.P. Draismastraat 20 betrekken. Hiermee kwam een einde aan het bijna 60 jaar durende kosterschap van de familie Tanja, dat drie generaties besloeg. Vader Jan en moeder Antje konden op de leeftijd van respectievelijk 76 en 73 van een welverdiende rust gaan genieten.

Andere tijden braken aan: Jeltje haalde op haar 47e haar rijbewijs en binnen de kortste keren stond er een spiksplinternieuw blauw dafje voor het huis. Van dit autootje hebben de zusters heel veel plezier gehad en niet alleen de zusters, maar ook de ouders en vele anderen konden meegenieten van de tochtjes die ze uitstippelden. Vele bezienswaardigheden en familieleden werden bezocht, zowel in Friesland als daarbuiten.

Nadat beide ouders overleden waren, resp. in 1970 en 1978 bleven de zusters in de bungalow wonen. Het kosterswerk was verleden tijd, maar hun talenten op kledinggebied werden verder benut en tot op hoge leeftijd bleven ze zeer actief in het dorpsleven en altijd stonden ze klaar om hun medewerking en steun aan het verenigingsleven en allerlei dorpsactiviteiten te geven.

Tine overleed in 2002, Jeltje in 2006. Beiden liggen met hun ouders en grootouders, de drie generaties koster Tanja, op de begraafplaats naast de kerk, die zo'n grote rol in hun leven heeft gespeeld.

En nee, de Tanjabuurt is niet naar hen vernoemd, maar naar Hendrik Cornelis Tanja, die daar het eerste huis in 1854 bouwde. Hij was de broer van de overgrootvader van de gezusters Tanja.

 

Gezien Rozendaal

 

 

O God! Wij gedenken uwer weldadigheid in het midden Uws tempels. Psalm 48: 10         (Boven de kerkdeur de gebeitelde gevelsteen met deze tekst ).Letterlijke tekst uit de notulen: “ In den jare 1892 werd op den 5e october door de classis Franeker de zorg voor de leden der gereformeerde Kerk die te Achlum  woonden, wijl de Kerk des Heeren aldaar nog niet tot openbaring was gekomen, aan de kerk van Arum opgedragen.  Arum moet er voor zorgen, dat indien mogelijk, ook uit Achlum de kerk des Heeren tot openbaring kon worden gebracht”.
Rients Westra, die een timmerzaak had,  maakte het ontwerp en ook onder zijn leiding werd de kerk aan de Monnikenweg nr 12 gebouwd.  Er waren financiële offers van de leden van de gemeente.

Helaas is het ledental van die tijd onbekend. Uit notulen van 1924: “De kerk telt nu 250 zielen, waarvan 120 belijdende leden".

 In de Friesche Kerkbode van 6 november 1903 werd het volgende bericht gepubliceerd:“Donderdag 29 October was voor de Gereformeerde Kerk te Achlum een blijden dag. Als kind in de moederkerk van Arum opgevoed en grootgebracht  behaagde het den Heere alles zoo te leiden, dat dit kind in wederzijdsche liefde op 25 October hare ouderlijke woning mogt verlaten, om op 29 October haar eigen nieuwe gebouwde woning feestelijk in gebruik te nemen.”Het goed gevulde kerkgebouw werd feestelijk in gebruik genomen met het zingen van Psalm 89 : 1 en gebed door dominee J. Westerink  van Lollum als consulent , die ook de woorden die in de gevelsteen gebeiteld waren, aanhaalde. 

Maar toen had men een kerkgebouw, maar geen voorganger. Moest er iedere zondag leesdienst worden gehouden? Vaak was er geen andere mogelijkheid. Er kwamen ook gastpredikanten. Reinder Westra bedacht en bouwde een erker aan zijn huis om de gastpredikanten te laten overnachten en hen daar eventueel hun preek te laten voorbereiden.  De classis besliste dat de kerkelijke grenzen aangepast moesten worden. Het naburige dorp Hitzum hoorde kerkelijk bij Franeker, maar werd nu ingedeeld bij de kerk van Achlum. Hoeveel kerkleden dit opleverde voor Achlum is niet bekend. Ondanks dat er per jaar meer inkomsten waren, werd toch besloten om de zitplaatsen te verhuren. De eerste keer in 1905 en wel op Paasmaandag om elf uur.

Nu ook Hitzum kerkelijk bij Achlum hoorde, werd er op 1 januari 1906 een kerkenraad gekozen. Rients Westra werd voorzitter,  K. Kooistra scriba, R. Dijkstra beheerder van de armenkas. Deze laatste functie zal geen gemakkelijke geweest zijn. Op de kerkenraadsvergadering van 8 maart 1909 werd het beroepen van een eigen predikant besproken. Er kwam een beroepingscommissie. Diverse predikanten werden bezocht en de eerste predikant die beroepen werd was Ds. G.J.G.Aalders ( van 1910 tot 1920).

Het orgel was aan vernieuwing toe. In 1911 werd een platvorm gebouwd en daarop plaatste de orgelfabrikant uit Goes, J. Dekker, een orgel. Het werd feestelijk ingewijd. Waarschijnlijk was Ina Sipma de eerste organiste. De Jong nam de taak op zich om lucht te pompen ( poestertrappen ). Omdat hij belangeloos iedere zondag lucht trapte, kreeg hij eens per jaar een doos sigaren.

De jaren 1940- 1945. Een moeilijke tijd.  Men probeerde elkaar te steunen, maar ook zoveel mogelijk landelijk steun te verlenen( financiële). 
De kerk groeide in deze bange tijd tot 309 leden. Vergaderen gebeurde overdag. En ook meestal bij iemand thuis. Plannen om een mannenvereniging op te richten zijn pas doorgegaan na de oorlog. 


De tijd na de oorlog. Omdat het ledental achteruit ging, had dit ook gevolgen voor het financiële. De oplossing was een dominee in deeltijd. Aan deze periode kwam een eind, toen ook de laatste deeltijdvoorganger een volledige baan in het onderwijs kreeg. Landelijk was er samenwerking met de Nederlands Hervormde Kerk.  Toen dan ook de Nederlands Hervormde kerk van Achlum vacant werd,  was de tijd rijp voor  één gezamenlijke predikant. Twee kerken en een achteruitgaan van de leden... Uiteindelijk werd besloten om de Gereformeerde kerk te sluiten. Gezamenlijk wordt er nu gekerkt  in de  eeuwenoude  Nederlands Hervormde Kerk.


Het afscheid van de Gereformeerde Kerk Achlum was op zondag 3 maart 2002. Voorganger was dominee Bernhard Smilde (predikant van de gereformeerde  Kerk Achlum 1949 – 1953 ) Na de zegen wordt het Avondmaalstel en de Bijbel de kerk uitgedragen. 

Oorlog, onderdrukking en verzet in Achlum 1940-1945

Gerrit van der Pol, een Achlumer, was 18 jaar toen de oorlog begon. In 1992 heeft hij o.a. herinneringen aan de oorlog en de bezetting opgeschreven. Hierbij verschillende ingekorte passages uit zijn verhaal:

1940. Op vrijdag 10 mei was het mooi weer. Toen ik ‘s morgens op de fiets naar mijn werk ging heb ik in het dorp niets bijzonders gemerkt. In de loop van de morgen bereikten ons berichten, dat Nederland in de oorlog betrokken was. Uit de richting Franeker passeerden een paar vrachtauto’s met Nederlandse militairen het dorp. Zij waren gejaagd en nerveus. Zo snel mogelijk probeerden ze bij de Afsluitdijk te komen.
Toen ik op zaterdagmorgen 11 mei in de melkfabriek uit het raam van de boterkelder naar buiten keek, zag ik de eerste Duitsers. Een lange colonne pantserauto’s stond op de straat voor de melkfabriek. Heel rustig en gedisciplineerd waren ze gekomen. De Duitsers, die Achlum waren binnengekomen keken overal rond. Een militair, met een grote helm tot aan de ogen op en een lange groengrijze veldjas aan, kwam de melkfabriek inspecteren. Hij liep door de boter en kaasmakerij en monsterde zichtbaar de mensen, die daar aanwezig waren. Niemand van de Duitsers bemoeide zich, voor zover mij bekend, met de dorpsgenoten en andersom was het ook niet het geval. Later op de dag hoorden en zagen we een vliegtuig overvliegen. Het leek mij een lichte bommenwerper. De Duitsers reageerden nerveus. Zij brachten snel een stuk luchtafweergeschut in stelling bij een boompje, dat tegenover de Sûkereipolle aan de Slachtedijk stond.
Na een paar dagen was voor ons de oorlog voorbij en woonden wij in bezet gebied.

1942 Die zomer ging ik ‘s middags nog wel eens met neef Oepke Gerlofsma met een roeibootje naar de dakpannenfabriek aan de Franekervaart te Achlum. In die fabriek werden toen geen pannen meer gemaakt. De droogkamers, waarin de dakpannen voor het bakken werden gedroogd, werden gebruikt om turf, die per schip uit het veen werd aangevoerd, te drogen. Turf werd op die manier geschikt gemaakt voor het gebruik in gasgeneratoren op auto’s. Voor de Duitsers was dit een welkome aanvulling op de weinige benzine, die beschikbaar was. Wanneer een schip met turf bij die fabriek werd gelost, lagen wij met het bootje op enige afstand. Bij het verwijderen van de bovenlast rolden vaak een aantal turven in het water. Die turven dreven af en werden door ons “gered”. Oep liep toen in de “ziektewet”. Bij de schaatstocht vanuit Franeker in de winter van 1941-‘42, waaraan ik ook had meegedaan, had hij door bevriezing een teen verspeeld. Hij maakte van het verzamelen van de turf zijn dagtaak. En dat was in die tijd een zinvolle dagtaak, want de brandstofbonnen waren reeds lang niet meer toereikend. Wij kwamen dan na een paar uur thuis met soms 20 of 30 van die lange losse turven. Oep hielp de schade van de fabriek ook wel eens een beetje te vergroten door een roeispaan op een riskante plaats in de bovenlast te steken. Wij kwamen dan met extra veel turven thuis.

1943 Er was over het algemeen weinig te beleven voor jonge mensen, want er waren geen sportevenementen, muziekuitvoeringen of concoursen meer. Daarom organiseerden we zelf zo nu en dan wel eens een wedstrijdje. Zo hadden we elkaar op een keer uitgedaagd. Het ging er om, wie wel of niet met een polsstok over de vaart voor ons huis zou kunnen springen. (de brede dorpsvaart die dwars door Achlum loopt). We vroegen mem wanneer ze de was deed. Mochten we in het water vallen, dan zou mem de kleren meteen kunnen wassen. Van haar mochten we op een bepaalde zaterdag onze krachten gaan meten. Omdat we niet zo’n lange polsstok hadden om daarmee over de vaart te kunnen springen, leenden we van Knilles de Vries een vaarboom. Aan deze ongeveer 7 à 8 meter lange boom bevestigden we aan de onderkant een dwarslatje, dat dienst moest doen als “blok” (tegen het wegzakken in de bodem). Om de beurt deden we een paar sprongen, waarbij de een tot z’n knieën in het water terecht kwam, terwijl een ander er geheel over sprong. Het spel duurde echter maar kort, want toen Klaas een poging deed, brak de “polsstok”. Hij plofte van een paar meter hoogte in het water. We zagen een diep gat in het water, waar hij in verdween. Het water sloot zich en kort daarna kwam Klaas weer boven. Even waren we afwachtend. Het was mogelijk dat hij op de afgebroken stok terecht was gekomen. Dat bleek niet het geval te zijn en de hilariteit was natuurlijk groot. Wij als jongeren voelden dagelijks de druk van de bezetting, maar zoals ik hiervoor schreef vermaakten wij ons, ondanks de druk gewoonlijk nog wel.

1944. Omdat de Duitsers steeds feller jacht op onderduikers gingen maken, besloten we ‘s nachts in het veld te gaan slapen. In het vroege voorjaar van 1944 brachten we stro naar een landbouwschuurtje van de gebroeders Bakker. Dit schuurtje lag tussen Arum en Achlum. Er bleken veel liefhebbers voor deze slaapplaats te zijn. We sliepen er met z’n zevenen. Nadat we een poos in dit schuurtje hadden geslapen, verhuisden we op een nacht, omdat we de indruk hadden gekregen, dat de slaapplaats te veel bekendheid kreeg. We laadden het stro, de dekens en alles wat we ‘s nachts gebruikten op een handkar en hobbelden in het donker langs modderwegen door karrensporen en weilanden naar een andere landbouwschuur. We dachten, dat die schuur nog iets veiliger was, omdat hij verder van de dorpen Achlum, Tzum en Lollum lag. Het schuurtje was van Douwe van der Sluis, de eigenaar van een klein landbouwbedrijf uit Achlum. Wij vertrouwden er op, dat hij evenmin als andere dorpsgenoten er ruchtbaarheid aan zou geven, dat wij daar sliepen. Na een paar weken besloten we uit elkaar te gaan, omdat naar onze mening het risico groot was, dat wanneer ons systeem faalde zes jongens tegelijk werden gepakt. Toen we van elkaar scheiden vertelden we elkaar niet, waar onze volgende schuilplaats was.
Jo en ik maakten ruimte bij ons thuis onder de vloer van het achterhuis, zoals wij de keuken noemden. De vloer van de keukenkast had ik reeds lang daarvoor veranderd in een luik. Het was niet zichtbaar, dat het luik niet tot het vaste deel van de vloer behoorde. Om meer ruimte te krijgen in onze schuil en slaapplaats groeven we grond onder de vloer weg tot aan de onderkant van de fundering. De verwijderde grond lag rondom onze slaapplaats of verspreiden we achter over de tuin. Omdat het zomer was en vrij droog weer konden we ongeveer 75 cm onder de vloer vrij maken. Op de platgestreken klei onder de vloer strooiden we een 15 à 20 cm. dikke laag stro. Daarop legden we een paar oude dekens of wat daar voor moest doorgaan. Als we op de rug in dit slaaphol lagen hadden we nog ongeveer 40 cm ruimte boven ons. Het was natuurlijk verre van ideaal hier te slapen, maar we hadden het voordeel, dat we ‘s avonds niet meer over straat hoefden om onze slaapplaats te bereiken.

De Duitsers patrouilleerden nog regelmatig in onze omgeving. Wij zagen dan de kustwacht uit Harlingen langs rijden. Het was minder dreigend dan het was geweest. Wij durfden met de kerstdagen weer eens naar het kerstfeest in hervormde kerk te Achlum te gaan. Ik zag daar het joods meisje, waarvan ik wist, dat ze bij Zwaagstra te Almenum ondergedoken was. Ze had zich enigszins vermomd door haar haar rood te verven.

1945. Op een morgen in Februari 1945 hoorden we, dat de Duitsers de avond tevoren een razzia in het dorp hadden gehouden. Bij het café van neef Sije Gerlofsma aan de dorpsstraat stapten de Duitsers binnen en zagen daar vier jonge mannen n.l. de neven Sije en Oep en twee jonge mannen. Dat waren voor zover mij bekend twee ondergedoken politiemannen. Zij moesten alle vier in de kamer blijven en er bleef een Duitser bij hen op wacht staan. Twee van de vier hadden een pistool op zak. Zij waren die avond naar de omgeving van Franeker geweest, waar zij hadden geprobeerd Grietje Sinnema uit Ried “uit te schakelen”. Grietje werd gevaarlijk geacht, omdat ze de Duitsers fanatiek hulp verleende en meewerkte aan het vorderen van hooi en paarden bij de boeren. Zij hadden haar die avond niet gezien. De wapens, die de twee hadden mee gehad, hadden ze niet onmiddellijk opgeborgen, toen ze weer in Achlum waren gekomen. Toen de Duitsers hen overvielen, had een van hen het wapen in een crapaud tussen leuning en zitting weten te verbergen. De andere zat op een eetkamerstoel. Voor hem was het moeilijker zich van zijn pistool te ontdoen. Hij vroeg de Duitser die hen bewaakte of hij even naar de w.c. mocht. Dat werd toegestaan. Toen had hij de gelegenheid het wapen in de beerton te laten zakken.. Oep, Sije, de beide onderduikers, de kassier van de Boerenleenbank en nog een paar dorpsgenoten, in totaal naar ik meen acht man, werden op transport gesteld. Een paar weken later hoorden we, dat de onderduikers van neef Sije kans hadden gezien onderweg te ontsnappen. Zij waren op het rangeerterrein te Onnen bij Groningen uit de trein gesprongen. Oep en Sije werden, zo vertelden zij later, naar Vries gebracht, waar zij met vele andere mannen een tankgracht moesten graven. Zij zagen kans kort daarop ook weg te lopen.
In maart werd alsnog een aanslag op Grietje Sinnema uit Ried gepleegd. Wij hoorden er van, maar wisten niet of het haar wel of niet het leven had gekost. De Duitsers reageerden furieus op deze aanslag. Er werd een aantal vrij willekeurige gevangenen uit het huis van bewaring te Leeuwarden naar Dongjum gebracht en daar gefusilleerd.

Bron: Oorlog, onderdrukking en verzet in een dorp Gerrit van der Pol, Assen, november 1992

Een ander boek dat gaat over de oorlog en bevrijding in Achlum is:
Gekoesterde herinnering, Achlum van februari-juli 1945
Hierin beschrijven de 7 kinderen de Jong uit Badhoevedorp, die samen met hun moeder als honger evacués in Achlum waren beland, hoe ze hun verblijf in Achlum hebben ervaren. ”
Het boek is te lezen op:
Website Achlum

In Ieslumbuorren, een buurtschap tussen Franeker en Achlum, woonde een boer, Klaas Gerritsen Wiersma of Wieringa, die over bovenaardse machten leek te beschikken en daarom bekend stond als Klaas Kunst. Hij leefde eind 17e eeuw, begin 18e eeuw.

Door zelfstudie in de wis- natuur- en sterrenkunde wist hij veel over de natuur en de wereld. De mensen waren bang voor hem, ze dachten dat hij kon toveren en een verbond met de duivel had. Velen durfden niet bij hem thuis te komen. ‘Hy wielde de wrâld om ’e sinne,’ zei men over hem: hij liet de aarde om de zon draaien en in die tijd was dat nog een gevaarlijke theorie. De sterrenkundigen Arjen Roelofs uit Hijum en Eise Eisenga uit Franeker, die wél beroemd waren, die telescopen bouwden, leefden een eeuw na hem. Klaas Kunst maakte geen telescopen maar knutselde voor zichzelf. Toch hadden professoren van de universiteit van Franeker, de hoogleraren Herman Venema, Willem Loré en Nicolaas Ypey hoge achting voor Klaas.

De studenten wilden het hunne er echter wel van weten, en kwamen op een avond op bezoek. Ze waren van harte welkom. De gesprekken die avond gingen over van alles maar niet over de bovennatuurlijke gaven van Klaas, daar durfden ze niet over te beginnen, bang als ze waren gefopt te worden. Er gebeurde dan ook niets bijzonders, behalve dan misschien in de koeienstal, waar ze heengingen om Klaas zijn vee te bekijken. Nu ligt in een Friese koestal het looppad achter de koeien, zodat je goed op moet letten of je niet een kwak stront tegen je aankrijgt. Maar nu leek het wel of Klaas de koeien een geheime opdracht had gegeven: ze scheten allemaal tegelijk en de studenten kwamen er alles behalve schoon weer vandaan.

Toen ze laat in de avond weer naar Franeker gingen, hadden ze geen een toverkunst gezien. Vanaf Ieslumbuorren naar Franeker is het vijf kilometer lopen over de Slachte dus ze hoopten zeker binnen anderhalf uur weer thuis te zijn maar dat ging fout! Na veel langer dan twee uren lopen waren ze in Harlingen terechtgekomen! Ze keerden zich snel om en liepen nu naar Franeker maar ook nu duurde het erg lang voordat ze weer een stad in het vizier kregen. Dat was Bolsward! Ontmoedigd liepen ze terug met de hoop de goede weg naar Franeker te vinden. Maar wat ontdekten ze toen het daglicht aanbrak? Dat ze nog op het erf van Klaas Kunst in Ieslumbuorren stonden. Ze waren er de hele nacht niet vandaan geweest! De boer kwam over de staldeur kijken en riep lachend: ‘Nu hebben de heren toch ook iets van Klaasboer zijn toverkunsten gezien, of niet? Ga nu maar naar Franeker.’ En hij sloeg de deur dicht. Toen liepen de studenten zonder problemen terug naar de academiestad.

Klaas was wel lid van de Hervormde Kerk, maar de kerk was niet zo blij met hem vanwege zijn theorieën, kunsten en hobbys. Hij werd aangeklaagd bij de kerkenraad omdat men vond dat zo iemand niet in de kerk thuishoorde. Een dominee met een ouderling kwam bij hem thuis om te vertellen dat hij dingen deed die veel van duivelskunsten hadden.

‘Ja dominee,’ zei Klaas, ‘dat zijn dingen waar onnozele mensen vreemd tegenaan kijken, maar voor iemand die begrijpt hoe het zit, zijn ze doodeenvoudig. Ik zal u wat laten zien.’ Nu had Klaas in zijn woonkamer een haard met een schoorsteen en aan beide weerskanten van die haard stonden ingebouwde pilasters met erbovenop een leeuwen- of duivelskop. Klaas nam zijn olielamp en hield de vlam voor de bek van een van die stenen koppen. De vlam werd uitgeblazen! Direct hield Klaas de lamp voor de andere bek en die blies hem weer aan! De ogen vielen de beide gasten bijna uit de kassen. Maar Klaas legde het uit: ‘In die eerste bek had ik nat buskruit gelegd: toen dit ontbrandde ging de lamp uit; in de andere lag droog kruit, dat bij de aanraking met de gloeiende katoenwiek deze weer aanstak. Zijn dat nou duivelskunsten, dominee?’

Hoewel hij al 1741 stierf, bleven de verhalen rond hem bestaan en werden er ook veel bijverzonnen. Hij moet een goede boer geweest zijn en hij wordt genoemd in de kerkboeken van Achlum als huurder van kerkeland van de hervormde kerk.

Klaas is begraven in de kerk van Achlum. Op zijn grafsteen staat: ‘Anno 1741 den 11 april is in de Here gerust de eersame Klaes Gerrits Wieringa in leven huisman tot Achlum. Oud 68 jaar en leidt alhier begraven.’ De grafzerk is niet meer zichtbaar.

Waar Klaas precies gewoond heeft op Ieslumbuorren is niet helemaal duidelijk. Misschien is dat maar goed ook, want het verhaal gaat dat als men om het huis van Klaas een staketsel met latten met roodgeverfde koppen zet, de boerderij in vlammen op zal gaan. . Literatuur: Uit Frieslands volksleven van vroeger en later (verkleinde herdruk van de originele uitgaven van 1895-1896 (blz 78-83) Geschiedenis van Achlum, K van der Pol (blz71-72 (internet pagina) Frysk Sêgeboek, S.J. van der Molen (s.21)

In 1903 waren er in Achlum drie kerkgemeenschappen: de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerk en het gebouw van de Vrijzinnig Hervormden, wat "het Lokaal" werd genoemd.  Op 18 november 1886 is aan dit gebouw voor Godsdienstonderwijs en Godsdienstprediking de “eerste” steen gelegd door F. Draisma-de Vries   Wij kerkten in het Vrijzinnig Lokaal dat gebouwd is door Foppe Draaisma-de Vries. De herdenkingsplaquette van de eerste steen legging is nog boven de toegangsdeur van het gebouw aanwezig. Tijdens de oorlog hielden de evacuees die in Achlum ondergebracht waren, hun kerkdienst in "het Lokaal". Afkomstig uit het zuiden van het land waren de meesten Katholiek en als zodanig werd het Lokaal toen gebruikt. Als dank hiervoor schonken ze een herinneringsbord dat nu in dorpshuis "De Singel" hangt. Onze vader zat in de kerkenraad en verzorgde een tijd lang de afspraken met de dominees voor de predikbeurten.

In mijn jeugd (geboren in1945), was dominee Oltlammers onze herder en leraar; hij heeft ons later ook getrouwd. Dominee Oltlammers was predikant van de Hervormde gemeente te Winsum (Frl). Afke Batema-Sikkens was de kosteres van het gebouw. IIn het piepkleine halletje was een wc (een tonnetje). Achter in het lokaal was een ruimte afgeschermd met een gordijn, de consistorie. Hier kon de dominee zich verkleden en van hieruit kwam de kerkenraad de kerk binnen. Verder was er een kleine kansel zonder dak en op een flinke verhoging achter in het gebouw, met een trap bereikbaar, stond het orgel. Van daaruit begeleidde de organiste mevrouw Suierveld, de dienst. Zij hield van zingen (en declameren waar ze vele prijzen mee heeft gewonnen) en soms zong ze zo enthousiast de liederen mee, dat haar gezang ver boven de gemeente uit galmde. Ze hield ook van aparte jurken: glimmende stoffen met pailletten en andere versierselen. Vaak droeg ze opzichtige oorbellen en armbanden. Bij de organiste hebben velen uit Arum en Achlum orgel- en pianoles gehad. Haar twee lievelingspoezen had ze, na hun dood, laten opzetten en die stonden vanuit een glazen bak je aan te kijken, terwijl jij een verwoede poging deed de oefeningen zo goed mogelijk ten gehore te brengen….. Maar als het niet zo goed ging was ze niet boos. Het was altijd een plezierig lesuurtje; het was een gezellige vrouw met humor.  

Op de Openbare School te Hitzum kregen wij eens in de veertien dagen catechisatie van dominee Kalis van Kimswerd. Deze vertelde ons de bekende bijbelverhalen over "Mozes in het biezen mandje","Jozef door z’n broers in de put gegooid" en "De geboorte van Jezus", enz. Deze verhalen hebben destijds diepe indruk op mij gemaakt. Tijdens het vertellen rookte dominee zijn  pijpje waar hij ook door kon fluiten; hij hield wel van een grapje.

Op zondagmorgen hadden wij zondagsschool van mevrouw Van der Bosch, zij was de vrouw van de slager. Zij leidde ook de meisjesvereniging. Mevrouw Van der Bosch kon prachtig vertellen. Ze was kleuterjuf in Arum geweest. Voor Kerst werd er een kerstspel ingestudeerd en wat was ik trots dat ik een keer Maria mocht zijn. Jappie Jilderda was Jozef.   De heer Joris Jellema (fietsenmaker, in het pand waar later Atze van der Pol, de schoenmaker, woonde), hield met Kerst de echte kerstboom, met echte kaarsjes, goed in de gaten. Er stond een emmer water onder de boom, er lagen kranten en hij had een lange pijp waarmee hij  "verdachte" kaarsjes uit kon blazen. Wij zaten aan lange tafels en kregen warme chocolademelk. Ook ontbrak een presentje met een sinaasappel na afloop niet. Wij hadden een verlanglijstje in mogen leveren met drie wensen. Meestal koos ik een boek want ik hield van lezen. Wij vierden het kerstfeest altijd. 
 ‘s Middags op Tweede Kerstdag kwam dominee Verhey, predikant van de Hervormde Kerk, ook wel eens langs, maar hij werd een keer door zijn eigen  kerkenraad op de vingers getikt. Het was niet gepast dat hij bij de "vrijzinnigen" kerst ging vieren. Wat is de tijd (gelukkig) veranderd!

Wij hadden in het winterseizoen eens  in de twee weken een kerkdienst. ‘s Zomers werd er geen dienst gehouden. Vader wist veel van predikanten, van alle gezindten, in welke gemeente ze stonden en waar er weer een nieuwe predikant beroepen was. Hij mocht er graag over vertellen maar als je jong bent interesseert het je niet zo. Wat zou ik nog graag eens met hem over de gang van zaken aangaande onze kerk/gemeente van toen, willen praten. En over het kerkzijn in deze tijd. Het was bij ons niet een "mee moeten" naar de kerk, maar ik ging wel altijd mee naar de diensten. Ik hield van de bijbellezingen en het zingen. Er werd thuis niet veel over het geloof gesproken maar Jezus werd ons tot voorbeeld gesteld. "Wees goed voor elk die je ontmoet".  Er werd ons bijgebracht dat we respect voor andermans geloof moesten hebben en we mochten ook niet over "de finen" praten. Ook al werden wij soms uitgescholden als "de grauwen". Maar botsingen tussen beide geloven als schoolkinderen kan ik mij niet herinneren. Wij woonden dan ook buiten het dorp en na schooltijd speelde je heerlijk buiten. Mijn broers en ik konden ons zelf heel goed vermaken.

Er was ook een Vrijzinnige Vrouwenvereniging waar ik braaf na mijn trouwen met mijn moeder naartoe ging. We lazen er uit de bijbel en er werd een bijbels onderwerp besproken waarover gediscussieerd werd. Ook hielden we een bazaar ten bate van de kerk. Het was dezelfde drukke voorbereidingstijd die wij later bij de dames Tine en Jel beleefden. Zover ik weet was er toen al de traditie dat de Lerstviering gezamenlijk met de andere vrouwenverenigingen werd gehouden.  In de jaren zestig is de Vrijzinnige Gemeente opgeheven wegens te weinig leden. Als laatste is de heer Joris Jellema in april 1975 vanuit het lokaal begraven; hij droeg "zijn kerk" een warm hart toe en heeft veel voor de gemeente betekend. In 1976 is het gebouw verkocht aan Konst de groenteboer en in 1993 heeft Oosterhaven het overgenomen. De Vrijzinnige Gemeente was een kleine hechte gemeenschap, waar wel eens uiteenlopende meningen over bestonden, maar ik schaam mij niet voor de normen en waarden die mijn ouders mij vanuit hun geloof hebben meegegeven.

Sjoukje de Boer

In 2016 heeft Jelle C. Terluin van de “Fryske Rie foar Heraldyk” een vlag en wapen voor Achlum ontworpen. Deze ontwerpen zijn voorgelegd aan de inwoners van Achlum en zij hebben ze van commentaar voorzien. Dit commentaar is verwerkt in de uiteindelijke ontwerpen. Net voor de Slachteloop van 2016 was het project klaar en wapperde de vlag aan het begin en einde van het dijkvak van Achlum, op de kerktoren, op het dorpshuis en bij verschillende huizen.

Wapen

Wapenomschrijving:

De groene hoofdkleur

Achlum is een “groen” dorp. In het midden ligt het Vierkant, het kaatsveld. Er staan veel bomen en om het dorp liggen groene weilanden.

De gouden schuinbalk

staat voor “De Slachte”: de beschermende zeedijk die ook wel “de Gouden Hoep” genoemd wordt en die dwars door het dorp loopt. De kromstaf

in het midden, is een herinnering aan het klooster, dat vroeger in Achlum stond. De staf is een attribuut van St. Gertrudis, de heilige naar wie de kerk genoemd is. De Achlumer dakpannen

De typische Achlumer dakpannen hebben een hele bijzondere vorm.

Klokje

het Jezus-, Maria-, Johannes of Angelusklokje vertegenwoordigt het klooster en de kerk. Later gebruikte men het bij de dakpannenfabriek zodat de arbeiders daar wisten dat het werk weer begon. Ook luidde men het bij brand, zodat het tevens verwijst naar de assurantiemaatschappij “Achlum”. Het wagenwiel

Het wiel is terug te vinden in het wapen van de adellijke familie Van Offenhuysen (die vroeger in Achlum woonden??) Daarnaast verwijst het naar de boerenwagen: Achlum is al eeuwenlang een agrarisch dorp. Tegenwoordig staat het voor de vele vrachtwagenchauffeurs die het dorp telt.

Vlag

Vlag omschrijving

Het groene vlak

Het groene vlak staat voor het “Vierkant”, het kaats-veld in het midden van Achlum en de groene weilan-den om Achlum. De gele baan

De gele baan in het midden verwijst naar “de Slachte”, de waterkering die ook wel de “Gouden Hoep” genoemd wordt en die dwars door het dorp loopt. De baan is aan de linkerkant groen, omdat de Slachte als een groen lint door de omgeving slingert en over-gaat in de groene dijk (het onverharde deel richting Tzum). De gele vierkanten

De gele vierkanten staan voor de vruchtbare klei-grond, die in meerdere opzichten belangrijk voor Achlum is en was. Het rode klokje verwijst naar drie zaken:

1. de kerk en het klooster; 2. de brandverzekering “Achlum” (als er brand was "kraaide de rode haan”); 3. de klok hing tijdelijk bij de dakpannenfabriek waar men o.a. de rode dakpannen maakte. Het wagenwiel

Het wagenwiel staat voor de boerenwagen, die meestal groen van kleur was met rode wielen. Het wagenwiel is ook terug te vinden in het wapen van de adellijke familie Van Offenhuysen. Tegenwoordig verwijst het wiel ook naar de vele vrachtwagen-chauffeurs die het dorp telt.